referentiekader taal en ontwikkeling taalmethoden
Het Referentiekader Taal biedt kansen voor het onderwijs om planmatig en doelgericht te werken aan de persoonlijke taalontwikkeling van leerlingen. Ook bij de overgang van het ene schooljaar naar het volgende en van de ene opleiding naar de andere is de kans kleiner dat er drempels ontstaan in het nadeel van individuele leerlingen. Het Referentiekader Taal is een belangrijk document voor taalontwikkeling en taalonderwijs op macroniveau, voor het longitudinale proces van po naar hbo. Maar daarmee is nog geen onderwijs gemaakt. Het taalonderwijs is het domein van de leraar. De leraar werkt echter niet direct met het Referentiekader, maar maakt gebruik van taalmethoden om taalonderwijs te geven en van taaltoetsen om de taalontwikkeling van leerlingen te kunnen volgen. Educatieve Uitgeverijen en de instituten voor toetsontwikkeling (Cito, ICE) draaien op volle toeren om binnen dit kader nieuwe producten te maken: taalmethoden en (diagnostische) toetsen. Uitgeverijen grepen dit Referentiekader aan om – in de lijn van eerder uitgegeven methoden – opnieuw (veel) materiaal te ontwikkelen voor jaarklassen in de verschillende sectoren. De kans is aanwezig dat zij opnieuw een overvloed van materiaal aanbieden en dan met name verbruiksmateriaal (dure werkschriften en werkboeken voor leerlingen).
Er blijft een gat in deze markt: voor leerlingen is er geen naslagmateriaal om terug te kunnen zien wat ze precies geleerd hebben. De leerstof van een schooljaar, een onderwijsperiode of sector blijft achter in boeken, klappers, mappen en werkschriften. Leerlingen – en soms ook ouders – hebben behoefte aan een overzichtelijk boek met daarin de kernleerstof die aan de orde is in een specifieke fase. Dit kan later in de loopbaan en het taalontwikkelingsproces handig zijn, omdat leerlingen ook weer het een en ander vergeten, zeker als er sprake is van onvoldoende onderhoud.
Met het verschijnen van het Referentiekader en de publicaties met ‘tussendoelen’ is een ideale voorwaarde gecreëerd om leerlingen zo’n naslagdocument te bieden: leerlingen doorlopen in hun schoolloopbaan een taalontwikkeling die bijgehouden en opgenomen is in vier taalboeken, in plaats van de minimaal 11 (6 voor het po en 5 voor het vo) taalboeken die nu doorlopen moeten worden op niveau 2F ((v)mbo) of 3F (mbo | havo | vwo) te komen.
Referentiekader Taal: een doorkijkje op macroniveau
Niveau 1F is – met een aanbiedingsplicht – aan de orde in het primair onderwijs, het vmbo en mbo-1-2-opleidingen. Met het oog op onderhoudsplicht: in alle sectoren van het onderwijs po tot en met het hbo en wo en ook op de arbeidsmarkt (let op: dit is een hele brede doelgroep!).
Niveau 2F is – met een aanbiedingsplicht – aan de orde in het primair onderwijs (de metacognitief ingestelde en zelfregulerende taalvaardige leerders), het voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo), het mbo (1-4) en wellicht ook nog het hbo. Voor de onderhoudsplicht geldt hetzelfde als hierboven voor niveau 1F: opleidings- en arbeidsmarktbreed.
Niveau 3F is – met een aanbiedingsplicht – aan de orde in het vo (vwo), hbo en wo.
Niveau 4F is aan de orde in het vwo, hbo en wo.
Hieronder een korte schets van de situatie in het basis- en voortgezet onderwijs.
taalmethoden in het primair onderwijs
In het po bevatten de taalmethoden voor de jaargroepen 4 – 8 zes taalboeken, voor elk jaar een. Voor groep 3 is veelal een aparte methode beschikbaar voor aanvankelijk lezen en schrijven, dat later beginnende geletterdheid is gaan heten. In sommige methoden is het onderdeel begrijpend lezen geïntegreerd; soms wordt er naast de taalmethode nog een aparte leesmethode gebruikt. Het basisonderwijs werkt veelal in jaarklassen, met materiaal voor elke jaargroep. De meeste methoden bieden een ruime hoeveelheid materiaal per jaar. Er is eerder sprake van teveel dan van te weinig leerstof. Deze manier van werken kent een nadeel, vooral voor de leraar die niet zo goed kan puzzelen en minder georganiseerd is. Ik pak groep 6 op een doorsnee basisschool als voorbeeld.
In groep 6 van het basisonderwijs (9-jarige leerlingen) werken leerlingen aan de ontwikkeling van referentieniveau 1F. In een gemiddelde groep 6 zitten enkele leerlingen die al presteren op het niveau van groep 8 en hebben niveau 1F bijna of zelfs ruimschoots bereikt. Een enkeling – de hoogtaalvaardige leerling die makkelijk en veel leest – presteert soms zelfs al op niveau 2F (= voortgezet onderwijs). Er zitten ook leerlingen die nog op niveau van groep 4 zitten. De leraar maakt veelal gebruik van een taalmethode voor jaargroep 6 die meestal gericht is op het gemiddelde niveau van de leerlingengroep. Voor een deel van de leerlingen is dit materiaal (veel) te eenvoudig; voor een deel van de leerlingen is het materiaal (veel) te moeilijk. Mijn vraag is: is dit erg?
Het verschil van ‘drie leerstofjaren in een groep’ is alom bekend in het po. Leraren in het basisonderwijs zijn zich bewust van de niveauverschillen tussen leerlingen en weten ermee om te gaan. Dit verschil is van alle tijden en ongeacht de samenstellingen van de leerlingenpopulatie of de plaats waar de school staat. Er is kortom niets nieuws onder de zon. Mijn punt is: waarom is het nodig om voor elk schooljaar een nieuwe leergang te maken? Waarom loopt het po in de pas van de Educatieve Uitgeverijen en laat zij zich bedelven onder het vele materiaal voor elke jaargroep? Waarom niet een taalmethode die niet uitgaat van een jaargroep, maar van het niveau? Is het niet veel handiger en logischer te werken met een taalboek met daarin de eind- en tussendoelen voor 1F en vervolgens voor 2F met daarom heen een (ruime) hoeveelheid verwerkingstaken en oefeningen op niveau? Dat maakt het taalonderwijs overzichtelijk voor leraren, maar ook voor leerlingen en hun ouders. Ook de minder georganiseerde leraren kunnen ermee uit de voeten. Dit maakt het ook weer mogelijk om een stevige relatie te leggen tussen de taallessen en de wereldoriënterende leergebieden (de zaakvakken).
taalmethoden in het voortgezet onderwijs
Ook in het voortgezet onderwijs werkt men met taalmethoden voor de verschillende onderwijstypen (vmbo, havo en vwo) een ook nu weer wordt in elk schooljaar een boek doorgewerkt. Deze boeken worden op het einde van het schooljaar weer ingeleverd. Er is een redelijk grote overlap met de methoden voor het primair onderwijs, zeker op het niveau van de leerdoelen. De inhoud is aangepast aan de leeftijdsgroep. Maar net als in het po, bieden uitgeverijen vaak een enorme range aan les- en oefenmogelijkheden aan. Het is vervolgens aan de docent om keuzes te maken.
Wat voor het basisonderwijs geldt, geldt ook voor het voortgezet onderwijs: voor alle jaargroepen en -klassen worden er voor het vak Nederlands materialen aangeboden met een grote overlap en met veel redundantie. Met als gevolg dat er weinig overzicht is voor de leerling: hij denkt dat hij steeds iets anders leert omdat hij de leerstof niet herkent. Het is in een eerdere methode op een andere manier gepresenteerd. Hij weet niet meer precies wat hij wel en niet eerder gehad heeft. Hij kan het ook niet meer nazoeken, want hij beschikt niet over het materiaal van voorgaande jaren. Ook leraren Nederlands hebben soms een beperkt zicht op wat er in de bovenbouw van het basisonderwijs al een de orde is geweest of in voorafgaande jaren is aangeboden. Ook vakdocenten weten vaak niet welke taalvaardigheden zij in een bepaald leerjaar van leerlingen mogen verwachten en wat er in het taalonderwijs aan de orde komt.
Uitgeverijen hebben een monopolie als het gaat om methodenontwikkeling. Zij beschikken doorgaans over veel expertise op het gebied van leermiddelenontwikkeling, vormgeving, ict, communicatie, verkoop en distributie. Bij het ontwerpen van een blauwdruk voor een methode wordt incidenteel een beroep gedaan op taalonderwijskundigen. De ontwikkelteams bestaan in veel gevallen uit individuele leerkrachten en docenten die vervolgens meestal in een specifieke onderwijssector werken – of gewerkt hebben – en die tegen een (beperkte) vergoeding materiaal aanleveren. De bureauredactie redigeert en bewerkt. Omdat deze bedrijven volledig commercieel werken, opereren zij niet altijd vanuit de belangen en behoeften van de onderwijspraktijk. Zij hebben een commercieel belang om zoveel mogelijk onderwijssectoren met veel van hetzelfde te bedienen. Zij grijpen ook beleidsveranderingen aan om een nieuwe generatie methoden te ontwikkelen. Daar is niets mis mee. Voor het taalonderwijs is het echter niet nodig – en zelfs ongewenst – het programma te verzadigen met teveel materiaal dat vervolgens voorbijgaat aan de ontwikkelingslijn van individuele leerlingen/studenten.
In het voortgezet onderwijs zijn Educatieve Uitgeverijen – naar mijn stellige overtuiging – nogal ver gegaan met het populariseren van de taalmethoden. Men wil de leerling bereiken. De marktleider in het vo is een methode met een opmaak en onderwerpkeuze die lijkt op een Veronicagids of populistische websites (Nickuelodion, …). Natuurlijk moet een doelgroep bereikt worden, maar het is de vraag of daarmee het prestige van het vak Nederlands wel gediend is. Als docent Nederlands in het voortgezet onderwijs zou ik willen kunnen beschikken over een taalmethode die over ‘taal’ gaat. Het klinkt voor de hand liggend, maar dat is het niet.
Onze taal biedt een onuitputtelijke bron van thema’s.
Het taalonderwijs maakt overwegend gebruik van taalmethoden die de laatste decennia verworden zijn tot populistische Veronica-gidsen en die over allerlei onderwerpen gaan behalve over taal. Mijn voorstel en ambitie is dat de inhoud en de onderwerpen van de taalmethoden vooral gaan over taal, waarmee het onderwijs Nederlands als vak invulling en prestige krijgt. Het onderwerp taal is dermate rijk en veelzijdig en de belangstelling voor taalthema’s is in alle leeftijdscategorieën van leerlingen/studenten voldoende aanwezig om dit element beter te benutten dan tot op heden gebeurt. Leerlingen/studenten krijgen op deze manier bovendien gelegenheid om interesse te ontwikkelen voor allerlei aspecten van taal en bouwen gaandeweg ook kennis op over taal.
Discussie: de tijd is rijp voor een kwaliteitsslag die Educatieve Uitgeverijen tot op heden niet (willen) realiseren omdat zij commercieel belang hebben bij het ontwikkelen van zoveel mogelijk materiaal en geen prioriteit kunnen geven aan vereenvoudiging en vermindering. Het taalonderwijs – in het basisonderwijs, maar zeker in het voortgezet onderwijs – zou meer dan tot op heden te doen gebruikelijk is, moeten gaan over taal en moeten werken aan de ontwikkeling van taalbeschouwing.